Alom heerst verbazing om het Noord-Koreaanse vertoon van diepe treurnis bij de dood van Kim Jong-il. Dat had men van koele Aziaten niet verwacht, en al helemaal niet bij vertegenwoordigers van een onderdrukt volk.
Nu, helemaal verwonderlijk is het niet.
Op de eerste plaats worden enkel beelden uit Pyongyang vertoond, een stad waar geprivilegeerden wonen. Het is maar helemaal de vraag of er op platteland veel treurnis te bekennen valt, laat staan in de strafkampen, die oorden waar televisieploegen niet bepaald welkom zijn.
Maar afgezien daarvan: het vertoon van diepe treurnis is een belangrijk bestanddeel van de Koreaanse cultuur.
Een aanwijzing is alleen al het grote aantal gedichten met de titel ‘verdriet’, en de gemiddelde Koreaanse soap opera (waarvan dagelijks ettelijke op tv, al sinds decennia, nog van ver voor GTST) kan niet zonder een diepe gevoelsuitstorting van een hoofdfiguur, liefst per monoloog.
Maar sterker nog, de Koreaanse cultuur identificeert zich primair vanuit het begrip ‘han’, dat inderdaad staat voor ‘diepe treurnis’, enigermate vergelijkbaar met het Spaanse begrip ‘duende.’
Het is een nationaal gevoelen, waarvan wordt gezegd dat het is ontstaan uit eeuwen van slechte koningen, bijna algehele slavernij, hongersnoden, verwoestende invallen van Mongolen en Japanners, en natuurlijk de splitsing van een land dat eeuwenlang een eenheid vormde en de daaropvolgende Koreaanse Oorlog.
Toch zit het vermoedelijk nog net wat dieper dan dat: het zit namelijk ingebakken in de Koreaanse religie bij uitstek, het sjamanisme. En als zodanig overschrijdt het ook de landsgrenzen tussen Noord en Zuid. Bovendien vertoont de hele verering van de familie Kim te Pyongyang toch al sterk sjamanitische trekjes.
De heilige berg van het Koreaanse volk is Paekdusan, in het uiterste noorden van Noord-Korea. De grens met China loopt er pal doorheen. Desalniettemin: daar kwam volgens de sjamanitische overlevering de eerste Koreaan aller tijden op aarde. Daar bevindt zich echter ook een enorm monument voor de enige echte president van Noord-Korea, Kim Il-Sung.
De Noord-Koreanen mogen graag doen, alsof Kim Il-Sung daar geboren is, net zoals hun aller voorvader, maar dat is niet waar. Zijn geboorteplaats ligt een goede vierhonderd kilometer zuidelijker: een dorpje in de buurt van Pyongyang.
Maar dat doet er niet toe. Het standbeeld bij Paektusan benadrukt zijn ware positie.
Hij is dan misschien wel dood, en hier op aarde zijn wij dan misschien wel toe aan zijn kleinzoon, maar feitelijk bestuurt hij het land. Hij is namelijk de Eeuwige President, daarin vergelijkbaar met de Grote Generaal, de shinchang, de machtige geest uit de sjamanitische mythologie (zo machtig dat hij het inmiddels tot een gedichttitel heeft geschopt, en wel in mijn bundel Deze rouwmoedige schoonheid, maar dat terzijde).
Strikt genomen regeert Kim Il-Sung de wereld vanaf Paekdusan.
Kortom: alleen al aan dat enorme monument te Paekdusan kan men aflezen, hoe belangrijk die sjamanitische traditie voor Noord-Korea is. Vanuit diezelfde invalshoek moet ook het enorme vertoon van treurnis bij de gelovigen (ja, ik spreek niet zo maar van ‘gelovigen’ in plaats van ‘aanhangers’ of ‘partijleden’) bezien worden. Zij beleven het soort verregaande emotie, dat gewoon is bij Koreaanse sjamanitische rituelen voor overledenen.
Zeer indringend valt dit te beleven in deze video:
Het is een opvoering van salpuri, een van de klassieke Koreaanse dansvormen. Het woord betekent letterlijk ‘het verdrijven van de boze geesten’. De dans komt rechstreeks uit het sjamanisme voort en was de dans der weduwen, die op deze wijze de geliefde overledene voor het kwaad aan gene zijde trachtten te behoeden. En dat is de centrale opzet van sjamanitische rituelen voor overledenen.
Maar daarbij hoort, zoals te zien valt, ook een sterke theatraliteit. De sjamanitische traditie is dan ook tegelijkertijd de bron van de Koreaanse opvoerende kunsten. Een ritueel is zelf een vorm van theater, waarbij het publiek, zodra het een rilling door lijf en leden voelt gaan, uitroepen plaatst als ‘yolsigu’, een ‘bravo’ dat echter vanuit de tenen komt, nooit jucht. Grote lof betekent ook ‘motchida’, oftewel ‘mooi, prachtig, stijlvol!’ Dat verlangen naar stijl, uitwendige controle is de noodzakelijke sublimatie bij de grote gevoelsuitstortingen van de klassieke Koreaanse opvoerende kunsten, met name het solo-operagenre p’ansori.
Het is precies die wisselvalligheid tussen theatraliteit en diepe emotie (die er vanuit Koreaans oogpunt helemaal geen is), die we terugzien in de beelden vanuit Pyongyang. Enerzijds is er zeker een element van propaganda; anderzijds is juist die schijn van theatraliteit levensecht.
En dat allemaal mede ter bescherming van de overledene. En ter meerdere eer en glorie van zijn vader.